Honderd dagen lang heeft het kabinet met jan en alleman in de samenleving
gesproken. Duizenden kopjes koffie en ontelbare plakjes cake zijn er
doorheen gejaagd, in de hoop op beter contact met de gewone burger. Als
grandioze afsluiting van deze therapeutische Ronde van Nederland stond een
gesprek met de werkgevers en werknemers gepland. Tijdens de
‘Participatietop’ zou het polderwonder zich moeten voltrekken: vakbond en
bedrijfsleven zouden de handen in een slaan om te zorgen voor scholing voor
ongeschoolden, ervaringsplaatsen voor de ervaringslozen en werk voor de
werkzoekende.

Het werd een deceptie. De werkgevers wilden per se dat mogelijke versoepeling
van het ontslagrecht op die agenda kwam te staan. De vakbond verklaarde het
onderwerp juist taboe. CDA koos partij voor de werkgevers, PvdA voor de
bonden en premier Balkenende bewees weer eens dat politieke behendigheid
niet zijn sterkste punt is. Hij wist het conflict tussen Donner (Sociale
Zaken) en Bos (Financiën) niet op te lossen. Het land dat beroemd werd
vanwege de rimpelloze samenwerking tussen sociale partners, slaagt er anno
2007 niet eens in om een overlegagenda op te stellen. Het poldermodel is
morsdood.

En dat allemaal vanwege het ontslagrecht. Hadden de werkgevers (en het
CDA) niet in kunnen binden, zodat er in elk geval overlegd kon worden? Nee,
dat zou een grote misser zijn geweest. Verandering van het Nederlandse
ontslagrecht is essentieel voor de toekomst van de Nederlandse economie.
Alleen door versoepeling van het ontslagrecht kan er een einde komen aan de
oneerlijke tweedeling op de arbeidsmarkt. Werknemers met een vast contract
voor onbepaalde tijd (meestal oude, witte mannen), zijn zeer goed beschermd
tegen ontslag. Flexwerkers (jongeren, vrouwen, allochtonen), kennen
nauwelijks bescherming. Pak wat rechten af van de ouderen, geef wat meer
bescherming aan de jongeren en de zaak is heel wat eerlijker verdeeld. Dat
zou de vakbonden toch moeten aanspreken.

Bovendien maakt het starre ontslagrecht bedrijven bang om extra mensen aan te
nemen. Van een werknemer met een vast contract kom je alleen met zeer veel
moeite en kosten af. Vooral bij ondernemers in het midden- en kleinbedrijf
(de banenmotor van de economie) is er veel huiver om nieuwe, vaste banen te
creëren. Zo gaat de bescherming van de huidige werknemers ten koste van
mensen die buiten het arbeidsproces staan. Werklozen zijn de dupe van de
rechten van werkenden. Precies daarom hoort het onderwerp ook thuis op een
‘participatietop’.

Het belangrijkste argument is dat schijnveiligheid van de vaste baan
talentvolle Nederlanders verandert in laffe loontrekkers. Direct na
afstuderen vluchten zij zo snel mogelijk van universiteit naar overheid of
multinational, op zoek naar hoogbetaald en risicoloos werk. Na een jaartje
onzekerheid, krijgen ze daar het felbegeerde ‘vaste contract’ en hoeven ze
alleen nog maar tot de datum van hun pensioen in de ARBO-goedgekeurde
bureaustoel te blijven plakken. Een arbeidersparadijs in de kantoortuin. Het
zou gezond zijn als de contracten van deze talenten iedere drie jaar
automatisch aflopen, zodat ze zich meer als ondernemende werknemers moeten
gedragen. Ze zouden zich dan op gezette tijden afvragen of ze bij een ander
bedrijf beter op hun plek zijn of misschien zelfs voor zichzelf moeten
beginnen. De stoffige kantoorbeambten worden dan dynamische, ondernemende
kenniswerkers waar de Nederlandse economie zo’n behoefte aan heeft.

We blijven er over dromen. Misschien dat het kabinet Balkenende V wel lukt?

Dit artikel is oorspronkelijk verschenen op z24.nl